Werken met elektra
Het thema VEILIGHEID kan in verband met elektriciteit niet groot genoeg worden geschreven. Voor uw veiligheid zijn er een hele serie symbolen met bindend karakter. Elk elektrischapparaat en bijvoorbeeld ook stopcontacten dragen een symbool, dat het in een bepaalde klasse indeelt.
De symbolen geven aan op welke wijze een apparaat is beschermd tegen aanrakingsspanning, in het geval een fout optreedt. Werkzaamheden aan elektrische installaties, dus aan het huisstroomnet, moeten absoluut volgens de NEN-normen worden uitgevoerd en daarbij dient u altijd de volgende veiligheidsvoorzieningen in acht te nemen.
- Alle stroomgeleidende leidingen (draden) op de werkplek moeten worden uitgeschakeld. Het uitschakelen van een schakelaar is zeker niet genoeg!
- Beveilig de zekering tegen ongewenst inschakelen d.m.v. een stuk plakband.
- Controleer nu met een goedgekeurde spanningstester of de werkplek spanningsvrij is.
Beschermklasse I
Aan apparaten, lampen en stopcontacten met dit teken moet absoluut een geelgroene aarddraad worden aangesloten. Indien er kortsluiting optreedt tussen fasedraad en behuizing, voert de aarddraad de levensgevaarlijke spanning af. De aardlekschakelaar springt eruit.
Beschermklasse II
Elektrische apparaten of lampen met dit teken zijn al geïsoleerd. In dit geval hoeft geen aarddraad aangesloten te worden, omdat of de behuizing van kunststof is, of het apparaat zo geïsoleerd is dat de aanraakbare delen niet onder stroom kunnen staan.
Beschermklasse III
Omvat elektrische apparaten waarvoor een transformator de spanning tot 42 Volt terugbrengt. De aanrakingsspanning valt daarmee net als bij halogeenlampen binnen een niet meer levensgevaarlijk bereik.
Leidingen voor elektrische installaties bestaan meestal uit meerdere draden, die van een gekleurde isolatielaag zijn voorzien. Het aantal draden is afhankelijk van de aard van de installatie en de kleuren ervan hebben een vaste betekenis. Bij een geaard stopcontact zijn in de regel drie draden aangesloten. Indien de zekering is ingeschakeld, staat op de fasedraad (zwarte of bruine draad) spanning, die met een spanningstester kan worden gemeten. De nuldraad (altijd blauw) dient voor de afvoer van de stroom. Het aarddraad is bijzonder belangrijk. Hij voert de spanning af in het geval dat het nuldraad defect is of wanneer bijvoorbeeld door kortsluiting een fout optreedt.
Als twee of meer installatiedraden zijn omgeven door een vaste mantel noemen we dit een kabel. Deze moet vast worden gezet of in een buis worden gelegd.
Verplaatsbare, soepele leidingen, waarvan de kernen in de aders zijn samengesteld uit een bundel fijne koperdraadjes, worden snoeren genoemd. Twee-aderige snoeren mag u alleen bij geïsoleerde behuizingen gebruiken.
Leidingen die buiten worden gelegd moeten aan speciale voorwaarden voldoen, zo moeten ze weersbestendig zijn.
Voor apparaten met een laag voltage (tot 50 Volt) is er een eigen assortiment kabels (laagspanningskabels) en snoeren. Hiertoe behoren leidingen voor halogeenlampen, radio's, telefoon, huisbellen en luidsprekers